|
|
|
Nico Hemelaar schilderijen Jan Radersma mixed media
Stadsgalerie Woudrichem |
| Beeld in Tweevoud | ||
|
Tekst uitgesproken door Jan Zeven tijdens de opening van Beeld in Tweevoud.
Woudrichem, zondag 04 03 07. Goedemiddag dames en heren. Ik ben gevraagd deze tentoonstelling te openen en wil het daarbij niet over de beide heren kunstenaars hebben, noch over hun werk, maar over iets dat gemeenschappelijk is en ons allen raakt.
De
schrijfster en filosofe Désanne van Brederode sprak onlangs over
het creatief omgaan met de feiten m.b.t. haar werk. Dat is voor
mij een goede aanleiding om op door te gaan en ik nodig u allen
uit om de komende minuten op een creatieve manier de feiten, in
dit geval de tekstfragmenten die ik ga lezen, met elkaar te
verbinden. Eerst twee schrijvers die hun positie bepalen m.b.t. hun werk: Marcel Proust en de Nederlandse schrijver Dirk van Weelden, om daarna enkele tekstfragmenten te lezen van Georges Perec en de Nederlandse schrijver Nescio, die naar mijn mening goed aansluiten op de eerdere positiebepalingen en de omschrijving van het begrip creativiteit. Daar gaan we: Creativiteit is een bij uitstek humaan fenomeen, toekomstgericht en vernieuwend.
Het creatieve proces is geen
lineaire reeks van opeenvolgende stappen naar een gewenst of
vooraf bepaald doel, maar een dynamisch proces waarbij iedere
fase een aanzet kan zijn tot een willekeurige andere fase.
Het eerste voorbeeld van een positiebepaling is een uitspraak van de franse schrijver Marcel Proust: “De kunstenaar moet altijd zijn instinct volgen en dus is kunst het meest echte dat bestaat….de schrijver werkt met indrukken, de geleerde met proeven…het verschil tussen deze twee is, dat bij de geleerde de gedachte vooraf aan de proef komt en de gedachte zich bij de schrijver pas na de indruk aandient”. Het tweede voorbeeld is van Dirk van Weelden: “Het was geen behoefte aan diepgang of ernst die me tot de filosofiestudie bracht, eerder het tegenovergestelde.. ik zocht tactisch ongeloof. Ik geloofde toen al in de creatieve vermogens van misverstanden. Ook in mijn boeken speelt zich de noodzakelijke maar moeilijke en vaak lachwekkende strijd af om te ontsnappen aan Mening, Bedoeling en Zin. Meestal gaat het over mensen die daarvoor even schitterende als gemankeerde wonderoplossingen verzinnen en met tactisch ongeloof en plezier een antwoord zoeken op de vraag hoe te leven”.
“Ik heb al meermalen geprobeerd me een appartement voor te stellen waarin een nutteloze ruimte zou zijn, een volkomen nutteloze, doelbewust nutteloze ruimte. Het zou geen rommelhok zijn geweest, geen bijkamertje, en ook geen gang, geen bergruimte, geen dode hoek. Het zou een ruimte zonder functie zijn geweest. Het zou nergens toe dienen, het zou nergens naar verwijzen. Hoe ik ook mijn best deed, het lukte me niet die gedachte, dat beeld, tot het eind toe vast te houden. Het leek wel of de taal zelf tekortschoot bij het beschrijven van dat niets, die leegte, alsof je alleen kunt spreken over wat nuttig en functioneel is. Soms lukt het me om aan niets te denken, maar in dit geval is het me niet gelukt om het niets te denken. Hoe denk je het niets? Hoe denk je het niets zonder automatisch om dat niets iets heen te zetten, iets wat er een gat van maakt, waar je voor je het weet weer wat in stopt, een bezigheid, een functie, een noodlot, een aanblik, een wensdroom, een gemis, een teveel...? Ik probeerde te volgen waar dit wazige idee me heen zou leiden. Ik stuitte op allerlei onbruikbare ruimten en op allerlei ongebruikte ruimten. Maar ik was niet op zoek naar het onbruikbare en ook niet naar het ongebruikte, maar naar het nutteloze. Ik ben nooit op iets echt bevredigends uitgekomen. Maar ik geloof niet dat ik in mijn streven om die onwaarschijnlijke grens te overschrijden mijn tijd helemaal heb verdaan: in die pogingen schemert naar mijn gevoel iets door van wat een statuut van het bewoonbare zou kunnen zijn." Ik eindig met de schrijver Nescio (latijn:Ik weet niet) en lees uit het verhaal De Uitvreter het fragment waarin de kunstschilder Bavink voor het eerst contact heeft met Japi, de uitvreter:
`Moet u naar Zierikzee ?' vroeg
Japi. Uit de het verhaal Titaantjes het fragment waarin de Ik figuur mijmert over verwachtingen en verlangens:
'Iederen dag hadden wij
verlangd zonder te weten waarnaar. En eentonig was 't geworden.
Eentonig werd 't op gaan van de zon en 't ondergaan en 't
schijnen van de zon in 't water en 't schuiven der witte wolken.
En ook de donkere luchten werden eentonig, en 't bruin en geel
worden van de bladeren, en de bladerlooze kruinen ende armoedige
drassige weilanden in den winter, al die dingen die ik zoo vaak
gezien had en waaraan ik zoo vaak had gedacht in mijn
afwezigheid en die ik zoo vaak weer zou zien, als ik niet
stierf.
Wie kan z'n leven doorbrengen met te kijken naar al deze dingen,
die zich steeds herhalen, wie kan blijven verlangen naar niets?
Maar voor geen mensch is het weggelegd dit bij voortduring te beseffen.' Ik dank u voor uw aandacht en overhandig vervolgens Nico het boekje De Uitvreter (door Joost Swarte bewerkt) en Jan het boekje Titaantjes (door Joost Swarte bewerkt), want daaruit heb ik de fragmenten voorgelezen. Jan Zeven
|
||